De menner
Het deel in de metafoor van Socrates voor de ziel, het meest wezenlijke van de mens, dat ons naar de juiste bestemming leidt, is de menner. Het is dat deel in ons dat de twee machten, het aangeboren verlangen naar genot en het aangeleerde inzicht dat naar het beste streeft, met de rede richting geeft.
In hoofdstuk 2 van Excelleren in vrijheid is Darwin het voorbeeld van iemand die zich door de rede heeft laten leiden. In zijn persoonlijkheid heeft de menner het voor het zeggen gehad. En deze menner heeft gedurende zijn hele leven aangestuurd op respect verdienen als natuurwetenschapper. En om respect te krijgen, heeft hij met zeer veel zelfbeheersing gewerkt, sinds zijn 22ste vrijwel elke dag, 51 jaar lang.
De rede leidt ons naar het beste. En als de rede het voor het zeggen heeft, toont de mens zelfbeheersing, volgens Socrates. De handelswijze van Charles Darwin is hiervan een geweldig voorbeeld.
“Mijn ijver bij het observeren en verzamelen van feiten is vrijwel zo groot geweest als mogelijk was. Veel belangrijker is dat mijn liefde voor de natuurwetenschappen constant en hartstochtelijk is geweest. Deze pure liefde werd echter sterk aangewakkerd door de ambitie gerespecteerd te worden door mijn collega-natuuronderzoekers.”
Charles Darwin (uit: ‘De autobiografie van Charles Darwin’)
Liefde voor natuuronderzoek
Charles Darwin wordt geboren op 12 februari 1809 in Shewsbury, Engeland. Hij overlijdt op 16 april 1882. Op 26 april wordt hij begraven in Westminster Abbey, in de nabijheid van enkele groten der aarde, waaronder de bekendste natuurkundige Isaac Newton. In zijn leven heeft hij een ongelooflijke hoeveelheid informatie verzameld over de natuur. Zijn lijst van publicaties is enorm. Darwins bekendste boek is Over het ontstaan van soorten. Hierin zet hij zijn theorie uiteen over de evolutie van het leven en het ontstaan van soorten. Het mechanisme van natuurlijke selectie zet de wereld op z’n kop. De soort die het best is aangepast aan de (veranderende) omstandigheden, kan het best overleven en voor nageslacht zorgen. De mens is geëvolueerd uit sponsachtige wezens uit de diepe oceaan, en is niet naar het evenbeeld van een god geschapen. Intussen is zijn evolutietheorie door de wetenschap geaccepteerd, maar wordt tot op de dag van vandaag door religieuze bewegingen in twijfel getrokken of afgedaan als onzin. Darwin heeft zijn roem en bekendheid aan dit boek te danken.
Daarnaast heeft Darwin ook gepubliceerd over: koraalriffen, de geologie van vulkanen, de geologie van Zuid-Amerika, zeepokken, hoe insecten orchideeën bestuiven, gedomesticeerde dieren en planten, bloemen en planten, wormen, de mens, emoties bij mens en dier en natuurlijk zijn reis met de Beagle. Bovendien heeft hij ook nog duizenden brieven geschreven naar mensen over de hele wereld. Mensen met wie hij informatie deelde en die onderzoek voor hem deden. 14.000 van deze brieven van Darwin zijn pas enkele jaren geleden openbaar gemaakt.
Vanaf het moment dat Darwin met de Beagle mee ging varen op 27 december 1831 – hij was toen 22 jaar – tot aan zijn dood op 73-jarige leeftijd heeft hij zich met heel veel ijver ingezet voor het observeren en verzamelen van feiten over de natuur. Darwin schrijft in zijn autobiografie “mijn ijver bij het observeren en verzamelen van feiten is vrijwel zo groot geweest als mogelijk was”. Deze komt voort uit zijn “liefde voor de natuurwetenschappen” die “constant en hartstochtelijk is geweest”. Over deze liefde schrijft Darwin: “Deze pure liefde werd echter sterk aangewakkerd door de ambitie gerespecteerd te worden door mijn collega-natuuronderzoekers.” Darwins ijver werd aangewakkerd door een ambitie om te worden gerespecteerd.
Waardoor heeft deze ambitie zich ontwikkeld? Twee boeken helpen om hier meer over te weten te komen. Ten eerste De autobiografie van Charles Darwin, die hij voor zijn kinderen schreef. Hiermee wilde hij hen een inkijk geven in zijn gedachtewereld. Hoe hij dacht, wat hij deed en hoe hij werkte. Hij heeft het geschreven alsof hij vanuit een andere wereld terugkijkt op zijn leven. En ten tweede het boek Darwin, de biografie door Adrian Desmond en James Moore.
Darwins vader gelooft dat iemand met een sterke geest herinneringen heeft die teruggaan tot een zeer vroege levensfase. Voor Darwin gaat dat niet op. Zijn vroegste herinneringen dateren van na zijn vierde levensjaar. Zijn moeder sterft op zijn achtste en hij heeft nauwelijks herinneringen aan zijn moeder, behalve haar doodsbed. Zijn zusters zijn hiervoor medeverantwoordelijk want er wordt, vanwege het grote verdriet, niet meer over zijn moeder gesproken. Over zijn tijd op school zegt Darwin dat hij trager leerde dan zijn zussen en in allerlei opzichten ondeugend was. Hij wordt door een oudere zus veelvuldig berispt. Hij vertelt vriendjes onwaarheden, bijvoorbeeld dat hij gekleurde bloemen kan maken door ze water te geven met verschillende kleurstoffen. Hij steelt fruit met het doel opwinding te veroorzaken. Het doet hem plezier als jongens uit de buurt hem bewonderen omdat hij zo hard kan lopen, ook al zeggen ze dat waarschijnlijk alleen maar om appels van hem te krijgen. Zijn interesse in de biologie is op zijn achtste al aanwezig. Darwin verzamelt planten en wil hun naam weten.
Ook verzamelt hij schelpen, mineralen, munten, zegels en nog meer zaken. Hierin toont Darwin zich een verwoed verzamelaar, wat hem tot een systematische natuurkenner maakt. Hij geniet van lange wandelingen in zijn eentje. Vissen vindt hij heerlijk, urenlang naar een dobber turen aan de rand van een meer of rivier. Wormen mishandelen doet hij liever niet, hij maakt ze dood met zout water, waardoor hij ze niet levend hoeft te doorboren.
Als Darwin negen jaar is, wordt hij naar een kostschool gestuurd op anderhalve kilometer van zijn huis. Hij blijft hier tot zijn zestiende jaar. In die jaren ‘vlucht’ hij vaak naar huis in de schoolpauzes. Thuis zijn vindt hij nuttig omdat hij daardoor niet verstoken blijft van genegenheid en belangstelling. Hij kijkt met niet al te veel plezier terug op deze schooltijd, bovendien een vruchteloze tijd: “Niets is slechter geweest voor mijn geestelijke ontwikkeling.” Met het leren van een taal, en taal in zijn algemeenheid, heeft hij veel moeite. “Met het grootste gemak leerde ik veertig of vijftig regels van Vergilius of Homerus tijdens de ochtenddienst, maar die inspanning was volkomen zinloos omdat ik binnen achtenveertig uur alles weer vergeten was.” Als hij de school verlaat, beschouwen zijn leraren en zijn vader hem als een “doorsnee jongen met een vrij beperkte intelligentie.” Zijn vader ziet hem als een zorgenkind, misschien wel zwakzinnig. Op een keer ontploft zijn vader en roept naar hem: “Je hebt alleen maar belangstelling voor schieten, honden en het vangen van ratten, en je zult jezelf en je hele familie te schande maken.” Tot groot verdriet van Darwin.
Kwaadspreken over zijn vader doet hij niet. Hij noemt hem een opmerkelijke man. De grootste en vriendelijkste die hij ooit heeft gekend. Zijn vader is fors, een meter negentig lang en 150 kilo zwaar. Hij prijst hem om zijn geestelijke kenmerken: sterk observatievermogen, vol medeleven, vrijgevig, grenzeloos vermogen om vertrouwen te winnen, buitengewoon succesvolle arts, een opmerkelijk en soms bovennatuurlijk vermogen om karakters te lezen, vakkundig in het voorspellen van het verloop van een ziekte bij een patiënt, een uitzonderlijk geheugen en een gevoelig mens.
Als Darwin zijn karaktertrekken uit zijn jeugd benoemt die iets goeds beloofden voor de toekomst, is de lijst aanzienlijk korter.
Een grote en gevarieerde belangstelling, enthousiasme over alles wat hem interesseert en een intens genoegen in het begrijpen van ingewikkelde onderwerpen. Hij leest graag Shakespeare en andere poëzie. Op zijn dertiende wordt Darwin zich voor het eerst bewust van “een hevige verrukking door landschappelijke schoonheid”. Hij leest het boek Wonders of the world waardoor hij er voor het eerst naar gaat verlangen om door verre landen te trekken. En aan het einde van de schooltijd heeft hij een passie gekregen voor de jacht. Samen met zijn broer doet hij allerlei scheikundige experimenten. Zijn vader haalt hem op zijn zestiende jaar van school omdat Darwin niet goed presteert. Hij stuurt hem naar de Edinburgh University om medicijnen te gaan studeren, met de achterliggende gedachte dat hij in de voetsporen van zijn vader zal treden. Een professional worden en eer behalen. Hij wil Darwin aan het werk zetten en zijn leven richting geven. Hij maakt zelfs een purgeermiddel om hem van zijn jachtverslaving te verlossen. Darwin vindt de colleges op de scheikundelessen na saai. De snijkamer mijdt hij, zieken maken hem van streek. De operatiekamer ontvlucht hij vanwege het bloed en het geschreeuw van de zieke (verdoving bestond destijds nog niet). Ook kan hij onvoldoende het vertrouwen van de patiënten winnen, iets waar zijn vader juist heel goed in is. Hij maakt de zware studie dan ook niet af.
Het is in deze periode dat Darwin zich realiseert dat zijn vader hem een vermogen gaat nalaten. Behalve dat zijn vader arts is, belegt hij ook succesvol in allerlei ondernemingen. Hij zal al zijn kinderen een fortuin nalaten dus Darwin zal eenvoudig een comfortabel leven kunnen gaan leiden. Het motiveert hem niet om zijn best te doen en de studie succesvol af te ronden. Tijdens het tweede jaar van zijn studie raakt hij bevriend met mensen die een grote liefde voor de natuurwetenschappen hebben. Hij hoort voor het eerst van Lamarck en zijn visie op evolutie. Darwin onderzoekt zeefauna en ontdekt dat eitjes van mosdiertjes trilhaartjes hebben waarmee ze zich kunnen voortbewegen. En dat de eitjes eigenlijk larven zijn. Over deze ontdekking houdt hij een voordracht voor de Plinian Society, een club voor studenten met interesse in de natural history, zoals biologie toen werd genoemd. De club organiseert onder meer voordrachten, die vervolgens worden bediscussieerd. Darwin gaat regelmatig naar de Plinian Society, wat een goede invloed op hem heeft. Hij leert geestverwanten kennen en het wakkert zijn ijver aan. In tegenstelling tot de Royal Medical Society, waar hij ook lid van is maar waar de voordrachten alleen medisch van aard zijn. Die interesseren hem niet. De zomervakanties op de Edinburgh University besteedt hij aan lezen, jagen en wandelen.
Na twee studiejaren grijpt zijn vader teleurgesteld in. Hij ziet in dat Darwin geen arts wil worden en stippelt een andere route voor zijn zoon uit. Om te voorkomen dat hij een nietsnut wordt die alleen maar zijn kapitaal verspilt, stelt zijn vader hem voor om geestelijke te worden bij een parochie in een landelijke omgeving. Dat past bij een dolende, lanterfantende zoon die graag buiten in de natuur is. De kans op mislukking is klein. Bovendien wordt hiermee een familietraditie in ere gehouden, aangezien er meerdere familieleden zijn opgeleid tot geestelijke. Darwin neemt het voorstel in overweging en stemt er uiteindelijk mee in. Hoewel hij zich niet in alle dogma’s van de kerk kan vinden, is het idee om op het platteland te gaan werken aantrekkelijk voor Darwin. Het geestelijke aspect neemt hij voor lief.
Om geestelijke te worden, moet Darwin een graad behalen op een universiteit. Hij gaat daarom drie jaar studeren aan de universiteit van Cambridge. Hiervoor moet hij eerst zijn Grieks weer ophalen. Er wordt een privéleraar ingehuurd want alles wat hij ooit heeft geleerd, lijkt hij te zijn vergeten. Na een aantal maanden is hij klaargestoomd voor de universiteit.
Op de botanische colleges van professor Henslow en een paar verplichte colleges na, volgt Darwin verder geen colleges. Henslow neemt zijn studenten mee naar buiten, op veldexcursie naar afgelegen plaatsen. De zaken die Darwin plezier geven, zijn: vrienden, lezingen, muziek, jagen en ritjes op het platteland. Hij komt niet vaak meer thuis. Daar voelt Darwin zich stom, er is spanning en ruzie en hij wordt er voortdurend herinnerd aan de plichten die het leven hem oplegt. Niets geeft hem in die tijd zoveel plezier als het verzamelen van kevers. Was hij alles vergeten wat hij op school heeft geleerd, bij het schrijven van zijn autobiografie herinnert Darwin zich nog steeds hoe de palen, bomen en zandhopen eruit zagen waar hij de kevers heeft gevonden.
Darwin bouwt een vriendschap op met Henslow, die vertrouwd is met elke tak van de wetenschap. Hij komt bij hem thuis en ze maken later vrijwel dagelijks lange wandelingen. Twee boeken maken indruk op Darwin in het laatste jaar op Cambridge: Personal Narrative door Alexander von Humboldts (1769–1859, natuurwetenschapper en ontdekkingsreiziger) en Introduction to the study of Natural Philosophy door Sir J. Herschel (1792–1871, wetenschapper en astronoom). Ze wekken een “intense geestdrift bij mij op om een bijdrage te leveren, hoe bescheiden ook, aan het edele bouwwerk van de Natuurwetenschappen”.
De graad Bachelor of Arts weet Darwin uiteindelijk te behalen. Maar achteraf ziet hij de drie jaren universitaire studie als verspilde tijd qua geestelijke ontwikkeling, evenals zijn twee studiejaren in Edinburgh en de kostschool. Bovendien, geestelijke op het platteland wordt hij uiteindelijk niet.
Henslow maakt hem erop attent dat kapitein Fitz-Roy een jonge natuuronderzoeker zoekt om hem te vergezellen op een lange reis met de Beagle. Darwin is erop gebrand het aanbod aan te nemen. Zijn vader verzet zich echter hevig. Voor hem is dit weer een bewijs dat zijn weerbarstige zoon zich alleen maar wil vermaken, deze keer met een zinloos en gevaarlijk tijdverdrijf. Hij vindt het slecht voor zijn reputatie en het zou hem ongeschikt maken voor de kerk. Hiermee brengt hij zijn carrière roekeloos in gevaar. Hij verlangt van Darwin: “Als je één persoon met gezond verstand kan vinden die je aanraadt mee te gaan, dan zal ik mijn toestemming geven.” Darwin schrijft al een brief om het aanbod af te wijzen en gaat jagen om zijn teleurstelling te verwerken. Maar dan heeft hij een gesprek met zijn oom, een man met gezond verstand en bovendien een succesvol zakenman. Zijn oom ziet wel degelijk heil in de reis, die volgens hem niet duur is, sterk karaktervormend, uniek en Darwin klaarstoomt om natuurhistorie en geestelijk werk te gaan combineren. Darwins vader laat zich overhalen en zegt hem alle steun toe. Darwin gaat, zoals bekend is, met de Beagle mee.
Vanaf dat moment is Darwin natuuronderzoeker, hij heeft zijn liefde eindelijk ‘veroverd’. Het enige wat hij nu nog te doen heeft, is zijn ambitie nastreven: respect verdienen.