Aanvoelen en inleven in andere mensen

Plato’s verhaal over de grot gaat over de weg om inzicht in en kennis van de wereld om zich heen te verkrijgen. En om deze kennis in te zetten voor de samenleving. De eerste stap om dat te bereiken, is het aanvoelen van andere mensen en je in hen inleven door met hen in gesprek te gaan. En door hen te observeren zodat je leert begrijpen hoe anderen de wereld zien. Het bijzondere jeugd- en ontwikkelingsverhaal van Josef Vissarionovitsj Dzjoegasjvili (die de geschiedenis is ingegaan onder zijn bijnaam Stalin) is hiervan een goed voorbeeld. Het geeft het belang aan van het leren begrijpen wat anderen voelen en denken in situaties die er toe doen. En het geeft bovenal een ijzersterk beeld van wat kan worden bereikt door het aanvoelen van en inleven in andere mensen.

“Hij hoefde maar iemand te zien en hij keek dwars door die persoon heen. Hij wist meteen wie een spion was en wie niet.”

Simon Sebag Montefiore (uit: ‘Stalins jeugdjaren’)

 

De man van staal

Vissarion ‘Beso’ Dzjoegasjvili en de mooie Jekaterina ‘Keke’ Geladze geven elkaar het jawoord als ze 22 en 17 jaar zijn. Ze wonen in Gori, Georgië. Beso is een zelfstandige schoenmaker en doet het goed in een land waar veel armoede is.
Drie jaar na hun huwelijksvoltrekking krijgen ze een zoon die na twee maanden overlijdt. Beiden zijn verdrietig. Beso grijpt naar de fles om het verdriet te verwerken. Na iets minder dan twee jaar wordt er een tweede zoon geboren. Na een half jaar slaat het noodlot weer toe en sterft ook deze zoon aan de mazelen. Het verdriet verbrijzelt het geluk van het jonge stel. Beso blijft drinken.
Op 6 december 1878 wordt de derde zoon geboren, Josef Vissarionovitsj Dzjoegasjvili. Josef zal door het leven gaan als Soso en blijkt uiteindelijk vele beproevingen te overleven. Hij is zwak, broos en mager en bij elke bacil wordt hij ziek. Twee tenen zijn met elkaar vergroeid. Ondanks alles overleeft hij, wat in Keke’s ogen een wonder is. Zij aanbidt haar zoon dan ook. Beso’s schoenmakerij is aanvankelijk succesvol met ongeveer tien leerlingen in dienst. Echter, klanten betalen hem geregeld uit in wijn. Mede daardoor wordt zijn alcoholprobleem heviger en uiteindelijk kan hij het drinken niet meer laten. “Zijn handen trilden en hij kon geen schoenen meer naaien. De zaak werd draaiende gehouden door zijn leerjongens”, vertelt Keke later over de situatie. Beso gaat geregeld drinken met vrienden. Keke, familieleden en vrienden dringen er bij Beso op aan om te stoppen, maar dat helpt niet. Door de jaren heen wordt Beso prikkelbaarder en onvoorzichtig. Hij raakt betrokken bij dronkemansgevechten en kan uiteindelijk zijn handen niet thuis houden.

Soso lijdt hieronder. Hij is doodsbang voor zijn vader. Keke zegt hierover: “Mijn Soso was een heel gevoelig kind. Zodra hij zijn vader lallend hoorde zingen in de straat, kwam hij onmiddellijk aangerend om te vragen of hij naar de buren mocht totdat zijn vader in slaap was gevallen.” En, “zodra hij zijn dronken vader ontwaarde, vulden zijn ogen zich met tranen, werden zijn lippen blauw en kroop hij tegen me aan en smeekte hij me om hem te verbergen.” Beso is gewelddadig tegenover Keke en Soso. Hij smakt Soso een keer zo hard tegen de grond dat de urine van Soso dagenlang bloed vertoont. Een schoolkameraad van Soso zegt later hierover: “onterechte afranselingen maakten de jongen even hard en harteloos als zijn vader”, en Beso “behandelde hem als een hond en sloeg hem om het minste of geringste”. Mogelijk is hierbij ook van invloed dat er steeds boze tongen zijn die beweren dat Beso niet de echte vader is van Soso. Keke is een mooie jonge vrouw, dus in de machocultuur van Georgië is dat zeker niet ondenkbaar. Zoiets tast natuurlijk de mannelijkheid van een Georgiër aan. Hoe het ook is, deze verdenkingen steken geregeld de kop op in het leven van het gezin Dzjoegasjvili.

Als Soso zich voor zijn vader verstopt, loopt Beso al roepend door het huis. “Waar is die bastaard?” Keke vecht terug en neemt het steeds voor Soso op. Een keer komt Soso met een bebloed gezicht bij de buren aan en roept: “Help! Kom gauw! Hij vermoordt mijn moeder!” De buren treffen Beso aan die Keke aan het wurgen is. Soso raakt vertrouwd met geweld in huis. Zelf gooit hij eens een mes naar zijn vader om zijn moeder te verdedigen.

Naarmate hij opgroeit, wordt Soso zelf ook vechtlustiger en agressiever. Zelfs in die mate dat Keke, die hem nog altijd verafgoodt, hem steeds vaker fysiek moet aanpakken om hem in toom te houden.

Het gezin verliest ook nog eens zijn eigen huis, waardoor Soso in tien jaar tijd in negen verschillende deprimerende huurkamers komt te wonen. Soms bij familie, soms weer bij Beso als hij beterschap belooft en weer vertrekt als blijkt dat hij toch niet kan stoppen met drinken.
Als Soso vijf is, is zijn vader een paranoïde en gewelddadige alcoholist. “Het werd met de dag erger”, aldus Keke. De gehele situatie heeft tot gevolg dat Soso een gesloten jongen wordt. Hij zit vaak alleen en wil niet buitenspelen met andere kinderen. Hij wil graag leren lezen. Keke wil hem naar school sturen maar Beso vindt dat geen goed idee. Hij wil Soso het schoenmakersvak leren en begint daarmee in 1884. Soso is dan vijf jaar oud.

De pokkenepidemie die vervolgens uitbreekt, gaat niet zonder meer aan Soso voorbij. Hij wordt ernstig ziek. Ondanks dat velen sterven, overleeft Soso het. Hij raakt wel voor het leven getekend. Op zijn gezicht en handen blijven littekens achter en hij krijgt een pokdalige huid.

Uiteindelijk verlaat Beso het gezin en Keke komt alleen te staan voor de opvoeding van Soso. Ook op financieel vlak ondersteunt Beso hen niet. Integendeel, hij eist zelfs dat Keke hém een deel van het geld stuurt dat ze verdient met voor anderen de was doen. Keke heeft het er moeilijk mee. “Nachtenlang heb ik gehuild! Ik durfde niet te huilen waar het kind bij was, omdat hij zich dan vreselijk zorgen maakte. Soso sloeg vaak zijn armen om mij heen. Hij staarde me dan angstig aan en zei: ‘Mama, niet huilen, anders moet ik ook huilen’. En dus hield ik me in, lachte ik en kuste ik hem. Dan vroeg hij weer om een boek.”

Keke krijgt gelukkig ondersteuning van vrienden, en ze ziet de kans schoon om Soso onderwijs te geven. Hij is de eerste in de familie van beide kanten die onderwijs geniet. De oudere kinderen van een bevriende relatie geven Soso Russische les. Soso blijkt getalenteerd. Later mag hij dezelfde lessen volgen die de zoon van een bevriend gezin volgt. Hij leert zo snel lezen en schrijven dat hij uiteindelijk de oudere kinderen les geeft. Het gebeurt allemaal heel stiekem, weet een van de oudere kinderen zich jaren later nog te herinneren. Als Beso in de buurt was, dan wilde hij Soso weer meenemen naar zijn werkplaats en dreigde daarbij “Waag het niet mijn zoon te ruïneren, want anders ….!’’ Soso werd dan aan één oor meegetrokken naar de werkplaats. Om, als zijn vader weer was vertrokken, snel terug te keren. Dan deden we de deur op slot en gingen we weer studeren.”

Keke ziet voor Soso een toekomst als priester. Ze krijgt het, met de ondersteuning van haar vrienden, voor elkaar dat hij op een parochieschool terechtkan. Soso moet wel een toelatingsexamen afleggen voor gebeden, lezen, rekenen en Russisch. Hij doet het zo voortreffelijk dat hij direct in de tweede klas kan plaatsnemen. Soso is dan tien jaar. Keke kan haar geluk niet op. Beso is woest, hij slaat ruiten stuk en verwondt een politieman. Dat blijft niet zonder gevolgen: hem wordt verzocht Gori te verlaten. Beso gaan dan werken in Tiflis. In Georgië, waar eer en respect belangrijk zijn voor een man, raakt Beso hiermee zijn mannelijkheid voor een deel kwijt. Later ontvoert hij Soso nog een keer naar Tiflis en laat hem werken als leerling in een schoenfabriek. Hierop mobiliseert Keke vrienden en priesters van de parochieschool die op Beso inpraten. Soso wil studeren en gaat uiteindelijk weer naar school in Gori. Beso verbreekt daarop alle banden met Soso en Keke.

Soso daarentegen krijgt eer en respect in ruim voldoende mate. Als armste jongen van de klas dost hij zich aan het begin van het schooljaar het mooist uit. Keke wil per se dat hij van de 150 leerlingen de best geklede jongen is. Een lange Georgische jas tot over zijn knieën, hoge laarzen, een brede riem, een zwarte pet met een gelakte klep, een strakke broek, een geplisseerd overhemd en een sjaal. De andere leerlingen vinden dit zonderlinge magere jongetje wel interessant. Door alle tegenslag is Soso absoluut geen doetje. Een medeleerling zegt hierover: “Uit angst ontweken we hem, maar we vonden hem wel interessant omdat hij iets bijzonder ‘onkinderlijks’ en ‘buitensporig gedrevens’ had.”

Naast de lessen op school doet Soso mee aan spelletjes om te bewijzen hoe moedig hij is, en om eer en respect te verdienen. Op een dag gaat dat mis en komt hij onder een koets terecht die over hem heen rijdt. Hij overleeft, maar zijn linkerarm raakt onherstelbaar beschadigd.

Toch weerhoudt dat hem er niet van om veel te vechten. “Er ging geen dag voorbij zonder dat iemand hem een pak slag gegeven had en huilend naar huis had laten afdruipen of zonder dat hijzélf iemand in elkaar had geslagen.” Soso leidt een dubbelleven als koorknaap en vechtersbaas, als opgedirkt moederskindje en straatschoffie. En ondanks alles wordt hij al snel de beste leerling van de school.

Na de parochieschool gaat Soso studeren aan het seminarie in Tiflis om priester te worden. Het eerste jaar krijgt hij voor gedrag een uitmuntend en is hij een van de beste studenten. Hij haalt negens en tienen. Bovendien blijkt hij een zeer goede romantische dichter en zanger van Georgische liederen. Zijn gedichten worden gepubliceerd en zijn zang is van zo’n hoge kwaliteit dat hij er zijn werk van had kunnen maken.

Echter, hij wordt uiteindelijk een revolutionair. Soso leest heel veel en via Shakespeare, Plato, Russische klassiekers en Franse schrijvers komt hij bij het werk van Karl Marx en Friedrich Engels. Veel boeken worden hem door de priesters op het seminarium verboden te lezen. Maar samen met andere priesters in de opleiding blijft hij de verboden boeken in het geheim lezen. Soso gaat zich afzetten tegen de priesters in het seminarium, haalt nog maar zesjes en wordt veelvuldig gestraft voor onbehoorlijk gedrag. Hij wordt atheïst en marxist en gaat zich inzetten om het proletariaat te bevrijden, want hij gelooft dat strijd de enige manier is om onderdrukking te beëindigen. Hij weet vele medestudenten voor zich te winnen die hem omringen alsof het zijn hofhouding is. Het seminarium in Tiflis verandert door Soso in een broedplaats van revolutionaire strijders. In 1898 wordt hij lid van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij. In 1899 wordt hij van de opleiding gestuurd zonder een diploma.

Eenmaal van school wordt Soso weerman. Het blijkt een perfecte dekmantel om in het geheim een staking voor te bereiden, waarbij het de bedoeling is om diverse bedrijven plat te leggen. De avond ervoor spreekt hij vijfhonderd arbeiders en activisten toe om hen te motiveren en te inspireren om de volgende dag, 1 mei 1900, te gaan staken. Soso is dan 21 jaar.

Vanaf dat moment gaat Soso opvallen vanwege zijn samenzweerderstalenten en wordt hij gezocht door de geheime politie. De zeventien jaar die volgen, tot aan de revolutie, is er sprake van een kat-en-muisspel tussen Soso en de geheime politie. Soso blijkt keer op keer te kunnen ontsnappen. Hij herkent verraders en spionnen instinctief en is hen steeds voor. Hij is als jonge jongen getraind in het aanvoelen van mensen en inschatten of ze het goed of slecht met hem voorhebben, of ze vriend of vijand zijn. Hij heeft een enorme mensenkennis ontwikkeld. Een keer worden zeven onbekende arbeiders uitgenodigd op een vergadering. Alvorens ze toe te laten tot een vergadering worden ze aan Soso getoond, zonder dat de desbetreffende arbeiders het weten. Soso geeft opdracht één arbeider niet toe te laten tot de vergadering. Later blijkt deze man inderdaad een verrader te zijn en te werken voor de geheime politie. “Hij hoefde maar iemand te zien en hij keek dwars door die persoon heen. Hij wist meteen wie een spion was en wie niet.”

Zijn opvoeding, zijn zwemvliesvoet, zijn pokdalige huid, zijn beschadigde linkerarm en zijn vermeende bastaardij vergroten bij Soso het gevoel minderwaardig te zijn. Dat heeft hem waakzaam gemaakt. Waakzaam voor zijn vader, voor vechtersbazen, voor gevaar in de straat en voor mensen en situaties die zijn leven bedreigen. Hij heeft geleerd om mensen en situaties in te schatten en te beoordelen om zo te overleven en zich staande te houden. Het is deze waakzaamheid waarmee hij in de wereld staat die Soso zijn kracht geeft. Zijn minderwaardigheidsgevoel drijft hem naar het verkrijgen van macht, waarmee hij kan bewerkstelligen dat wat of wie hem kwaad wil doen geen kans krijgt.

Uiteindelijk verwerft hij landelijke macht en laat zich vanaf dat moment Stalin noemen, wat ‘de man van staal’ betekent. Van 1922 tot zijn dood in 1953 is hij de autocratische leider van de Sovjet-Unie. Uiteindelijk bereikt hij een positie waar niemand hem meer kan kwetsen of als minderwaardig behandelen.

Het bovenstaande verhaal over de jonge jaren van Stalin komt uit het boek Stalins jeugdjaren door Simon Sebag Montefiore.

Inleven in de wereld

Anderen aanvoelen en begrijpen Niet alleen jij bent uniek, de mensen om jou heen zijn dat ook. Ook zij zijn weerbarstig, ijverig en hebben een eigen wijsheid. Een eigen buik, hart en hoofd, een eigen menner met tweespan. Als je de uniciteit van de wereld om je heen waardeert, dan ben je erop gericht om mensen en situaties om je heen aan te voelen en te begrijpen.

Stalin hechtte veel waarde aan het begrijpen van anderen. Dat was voor hem een voorwaarde om te overleven. Als hij dat als kind niet zou hebben gedaan, dan was hij nog vaker gekwetst door anderen. In eerste instantie door zijn vader, later ook door zijn moeder en door andere jongens tijdens de vechtpartijen op straat. En uiteindelijk door zijn tegenstanders in de strijd om de macht te verkrijgen en te behouden. Het is er bij hem in zijn kinderjaren letterlijk ingeramd.